Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker
Terug naar overzicht

Artikel

      

DE  STAARTMEES:  EEN  HEEL  BIJZONDERE  VOGEL        door Jeu Smeets

 

De naam staartmees is eigenlijk een algemene naam voor een grote groep van ongeveer dezelfde vogeltjes, die onderling nogal wat verschillen in kleur, maar wier gedragspatroon nagenoeg hetzelfde is. De verschillen in kleur duiden daarbij op diverse (moeilijk te herkennen) ondersoorten met eigen woongebieden. Er heeft veel vermenging van ondersoorten plaatsgevonden. De hier voorkomende soort wordt Europaeus genoemd. Naast de witkoppige variëteit bestaat ook de donkerkoppige en zelfs de roséachtige soort die het meest in Groot Brittannië voorkomt.

De vogels zijn ongeveer 14 cm. lang, waarvan de staart meer dan de helft is. Zonder staart blijft er duidelijk  maar een klein vogeltje over.  

Staartmezen vormen een eigen familie: de Aegithalidae. Ze zijn dus niet verwant aan de familie van de echte mezen, de Paridae. Staartmezen zijn onvermoeibare klauteraars tussen takjes en twijgjes en ze zijn de hele dag op zoek naar kleine insecten om hun honger te stillen. Buiten het broedseizoen zijn ze vaak in grote groepen van wel tientallen vogels te zien, vaak in gezelschap van goudhaantjes, buitelend tussen het hout. De vogels vliegen vrij traag in golvende beweging, net alsof ze moeite hebben om hun staart mee te slepen. Schuw zijn ze niet en ze laten zich vrij dicht benaderen. Iemand die deze vogels voor het eerst ziet zal ze zijn leven lang herkennen, want ze zijn absoluut niet te verwarren met andere vogelsoorten, zowel in voorkomen niet als in gedrag. De vogels kennen een enorm verspreidingsgebied, dat zo ongeveer het heel noordelijk halfrond omvat (behalve Amerika) tot Korea en Japan. De zang stelt niet veel voor en is een soort zacht en fijn tsi–tsi en een trillend tsirrrup–rrup.

Als biotoop hebben ze een voorliefde voor gemengd bos en loofbossen met ondergroei, parken, boomgaarden, begraafplaatsen en tuinen met veel coniferen en heggen. Voorwaarde schijnt de aanwezigheid van korstmossen te zijn, nodig voor de nestbouw.

In de winter komen ze veel bij bebouwing en zijn ze regelmatige gasten in vogelhuisjes en op vetbollen.

Het voedsel bestaat uit insecten, kleine rupsjes en larven, popjes, insecteneieren, bladluizen en spinnetjes, terwijl ze in de winter bij gebrek aan beter wel eens kleine zaadjes eten. 

De staartmeespaartjes beginnen, bij open weer, eind februari al met de bouw van hun vrij omvangrijke nest op een redelijk onvindbare plaats. Het bestaat uit fijne mossen, haren en veertjes, bijeengehouden door spinrag. Het nest kan zich op diverse hoogten in bomen en struiken bevinden en is een ovaal of bolvormig kunstwerkje, met een kleine ronde invliegopening schuin boven aan de voorkant. De broedperiode loopt van begin april tot in juli en kent twee broedsels in die tijd. Het eerste nest bevat meestal acht tot twaalf eieren die in ongeveer dertien dagen in hoofdzaak door het wijfje uitgebroed worden. Overigens slapen beide oudervogels in het nest. De jongen worden ongeveer vijftien dagen in het nest door beide ouders verzorgd tot het moment van uitvliegen en daarna nog geruime tijd. Het tweede nest kent een beduidend kleiner legsel. Het vermoeden bestaat dat staartmezen een vorm van bigamie kennen of dat de vogels tijdens de verzorging van de jongen hulp krijgen van buurtgenoten van wie het broedsel mislukt is of van wie de jongen al zelfstandig zijn. Ook de jongen van het eerste nest helpen mee bij het voeren van het tweede nest.   

De geslachten van staartmezen zijn op het oog niet te onderscheiden. De jonge vogels zijn tot na de jeugdrui wat matter van kleur, maar met alle kleurverschillen is dit zelfs niet geheel duidelijk.

In gevangenschap zijn het vredelievende vogels, die goed gehouden kunnen worden in gezelschap van bijvoorbeeld kuifmezen en baardmannetjes.

Afgeraden wordt om in de broedtijd twee koppels staartmezen in een volière te plaatsen. Buiten de broedtijd is dit geen probleem en zitten de vogels zelfs heel gezellig bij elkaar. Opvallend is dat de staartmees zelden op de bodem te vinden is. Hij kan het hele jaar door in een enigszins beschutte volière ondergebracht worden mits er voldoende groen, zoals coniferen en ander groenblijvend gewas, aanwezig is. Zelfs braamstruiken staan niet in de weg. Ook boomstammen, begroeid met klimop, hebben zijn belangstelling, als voedselbron en als nestgelegenheid. Voor de nestbouw moeten voldoende en veel verschillende materialen ter beschikking staan, zoals fijn mos, takken met korstmossen, wol, andere dierharen, dit ter vervanging van spinnenwebben. Maar bij voldoende begroeiing vinden ze die ook. Opvallend is ook dat het popje met een dwars gelegde staart zit te broeden en daarom snel herkenbaar is aan haar verfrommelde veren. 

Als voedsel kan een goed universeelvoer dienen, aangevuld met kleine meelwormen, buffalo’s, pinky’s, bladluizen, weideplankton, mierenpoppen en krekeltjes.

Met staartmezen is al veelvuldig gekweekt en ze staan daarom ook in het TT-vraagprogramma van alle organisaties. De voorgeschreven ringmaat is 2.3 mm., terwijl dat in Duitsland 2,5 mm. is. Maar als je een staartmeesje in de hand hebt en zijn tere pootjes bekijkt, lijkt mij 2,3 mm. volledig op zijn plaats. 

Latijn: Aegithalos caudatus / Familie: Aegithalidae (staartmezen)

Engels: Long-tailed Tit / Duits: Schwanzmeise